Door de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd bestaat steeds meer behoefte aan flexibiliteit bij het (eerder) aanwenden van het pensioen. Uit onderzoek blijkt dat oudere werknemers zich overvallen voelen door de versnelde verhoging van de AOW-leeftijd en dat zij moeite hebben om gezond en werkend deze AOW-leeftijd te halen. Dit is aanleiding geweest om de in 2005 in het leven geroepen Regeling Vervroegde Uittreding (RVU) (tijdelijk) aan te passen.
Hoe zat het ook alweer? De RVU-regeling had als doel om te voorkomen dat werkgevers oudere werknemers (structureel) de (financiële) mogelijkheid boden om eerder met pensioen te gaan. Voorzag de werkgever een werknemer in één of meer (periodieke) uitkeringen voorafgaand aan het pensioen – met de bedoeling om de periode tot het pensioen te overbruggen – dan werd hierover een eindheffing van 52% geheven bij de werkgever. Hiermee werd getracht het gebruik van een RVU-regeling tegen te gaan.
Op 12 januari 2021 heeft de Eerste Kamer de wet “Bedrag ineens, RVU en verlofsparen” aangenomen. Deze wet houdt in dat per 1 januari 2021 de RVU-regeling tijdelijk wordt versoepeld door een vrijstelling te bieden op ontslagregelingen tot een bepaald bedrag. Daarnaast biedt de wet meer fiscale ruimte bij verlofsparen, zodat vervroegd uittreden eerder mogelijk is. In dit artikel wordt de tijdelijke versoepeling van de RVU-regeling en de uitbreiding van verlofsparen verder uitgelegd.
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft onlangs, samen met de STAR (Stichting van de Arbeid) een ‘handreiking’ over de RVU-regeling gepubliceerd. Dit document gaat uitgebreid in op de nieuwe regelgeving en biedt praktische handvatten en achtergronden van de regeling.
De versoepeling van de RVU-regeling betekent dat werkgevers tot een bepaald bedrag (RVU-drempelvrijstelling) worden vrijgesteld van een RVU-heffing van 52%. Deze versoepeling geldt voor een periode van vijf jaar (tot en met 2025) en heeft vervolgens een uitloopperiode van drie jaar. De uitloopperiode betekent dat een RVU-regeling die uiterlijk op 31 december 2025 wordt overeengekomen, in 2026, 2027 en 2028 nog tot uitkering kan komen.
Het doel van de RVU-drempelvrijstelling is om werkgevers ruimte te bieden om oudere werknemers, die niet meer duurzaam in staat zijn om te blijven werken tot de AOW-leeftijd, maximaal 3 jaar voor de AOW-leeftijd te laten stoppen met werken. Het wordt hierdoor aantrekkelijker voor werkgevers om werknemers eerder met pensioen te laten gaan.
Om onder de RVU-drempelvrijstelling te vallen moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
Deze vrijstelling kan per werknemer maximaal één keer worden benut.
Het drempelbedrag van EUR 1.767 per maand wordt jaarlijks aangepast. De hoogte van deze vrijstelling wordt jaarlijks gekoppeld aan het gebruteerde bedrag van de netto AOW-uitkering voor alleenstaande personen zoals geldend is op 1 januari van het jaar waarin de uitkering plaatsvindt. Let er dus als werkgever op dat het drempelbedrag per jaar kan verschillen.
Om het totale vrijstellingsbedrag voor alle uitkeringen te berekenen vermenigvuldigt u het drempelbedrag van EUR 1.767 euro per maand met het aantal maanden tussen de eerste uitkering en het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Het aantal maanden wordt dan op hele maanden naar boven afgerond. Hieronder volgt een voorbeeld:
Hans bereikt op 18 juni 2024 zijn AOW-leeftijd. Hij ontvangt op 1 juli 2021 een eenmalige ontslagvergoeding (RVU-uitkering) van zijn werkgever. De periode tussen het ontvangen van ontslagvergoeding en het bereiken van de AOW-leeftijd is 35 maanden en 17 dagen.
Deze periode mag op hele maanden naar boven worden afgerond. Hierdoor komen 36 maanden in aanmerking voor de drempelvrijstelling. De vrijstelling bedraagt in totaal: EUR 63.612 (36 * EUR 1.767). Valt de totale ontslagvergoeding binnen dit bedrag, dan hoeft de werkgever geen RVU-heffing van 52% te betalen.
Wordt er een hoger bedrag dan de vrijstelling uitgekeerd, dan wordt over het gedeelte van de uitkering dat de vrijstelling overschrijdt alsnog een RVU-heffing van 52% gerekend. Ook ingeval de uitkering eerder dan 36 maanden vóór de AOW-gerechtigde leeftijd wordt uitgekeerd, wordt de RVU-heffing gerekend over de overschrijdende maanden. Hieronder een voorbeeld:
Anna bereikt op 1 januari 2024 de AOW-gerechtigde leeftijd. Zij ontvangt op 1 januari 2022 een eenmalige RVU-uitkering van haar werkgever ter hoogte van € 57.600.
De periode tussen het ontvangen van de RVU-uitkering en het bereiken van de AOW-leeftijd is 24 maanden. De vrijstelling bedraagt in totaal: 42.408 euro (1767 euro keer 24 maanden). Over een bedrag van 15.192 euro (de RVU-uitkering van 57.600 euro min de drempelvrijstelling van 42.408 euro) is de werkgever RVU-heffing verschuldigd.
Naast de (gedeeltelijke) vrijstelling van de RVU-heffing bevat de wet ook een mogelijkheid tot uitbreiding van de fiscale ruimte voor bovenwettelijk verlof. Werknemers kunnen momenteel maximaal 50 weken fiscaal gefaciliteerd vakantieverlof en compensatieverlof opnemen. Nu wordt de mogelijkheid geboden om deze fiscale grens voor werknemers te verhogen naar 100 weken. Werknemers kunnen het opgebouwde verlof op verschillende momenten gedurende hun loopbaan opnemen. Dit biedt dan de mogelijkheid om in de jaren voor de AOW-leeftijd minder te werken of om te stoppen met werken (met behoud van salaris).
De voorwaarden voor de RVU-drempelvrijstelling zijn op het oog betrekkelijk eenvoudig, maar kunnen in de praktijk voor complexe situaties zorgen. Het is begrijpelijk dat de wijzigingen met betrekking tot de RVU-regeling en verlofsparen leiden tot vragen. Wij helpen u daar dan ook graag bij.