Vrijdag 15 januari 2021: eerste rechterlijke uitspraken in het kader van de WHOA

De eerste rechterlijke uitspraken in het kader van de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA) zijn vrijdag jl. gewezen. De WHOA maakt het mogelijk om een akkoord aan te bieden aan uw schuldeisers en aandeelhouders, maar ook om voorstellen te doen tot wijziging van overeenkomsten en deze op te zeggen. Het doel van de WHOA is om ondernemingen die in zwaar weer zijn gekomen, de kans te bieden om hun schulden te saneren of de onderneming te beëindigen zonder een faillissement. Dat kan met een besloten of een openbare procedure. Tijdens de procedure kan om een afkoelingsperiode worden verzocht als gevolg waarvan verzoeken tot faillietverklaring worden geschorst en beslagen kunnen worden opgeheven. In de eerste twee uitspraken was sprake van een dispuut over een afkoelingsperiode. In de tweede uitspraak komt rechtbank Amsterdam tot een noodzakelijke redelijke uitleg van artikel 376 lid 4 sub a Fw.

Eerste uitspraak afkoelingsperiode – Rechtbank Den Haag

De eerste uitspraak is van Rechtbank Den Haag (https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2021:198).
Een winkelier was in financieel zwaar weer gekomen en schuldeisers hadden beslag gelegd op zijn winkelvoorraden en inventaris. Een derde is bereid om een akkoord te financieren als de schulden in continuïteit zouden kunnen worden gesaneerd. De beslagleggers verzetten zich tegen de afkoelingsperiode en de opheffing van de beslagen. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar belang heeft bij het bij elkaar houden van zijn winkelvoorraad en inventaris en dat dit noodzakelijk is om een akkoord te kunnen voorbereiden. Ook is gebleken dat het akkoord in het belang is van de gezamenlijke crediteuren. In dat kader overweegt de rechtbank ook dat een belangrijk deel van de verkoopopbrengst van de winkelvoorraad en inventaris op zal gaan aan de faillissementskosten en het salaris van de curator.

Tweede uitspraak afkoelingsperiode – Rechtbank Amsterdam

De tweede uitspraak is van Rechtbank Amsterdam (https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2021:84).
De werknemers van een stichting die haar activiteiten al had beëindigd, hadden het faillissement aangevraagd. De stichting was in afwachting van betalingen van zorgverzekeraars. De stichting had als reactie op de faillissementsaanvraag een startverklaring gedeponeerd en een verzoek gedaan tot een afkoelingsperiode. De stichting is van oordeel dat een ordentelijke afwikkeling van de activiteiten in het belang is van de gezamenlijke schuldeisers. De werknemers stellen dat een afkoelingsperiode niet kan worden toegewezen, omdat er geen sprake is van voortzetting van de onderneming. De rechtbank gaat in dit bezwaar mee, doch wijst met een beroep op de ratio achter de WHOA, zoals deze blijkt uit de Memorie van Toelichting, het verzoek om een afkoelingsperiode toch toe. Volgens de rechtbank is de afkoelingsperiode noodzakelijk en in het belang van de gezamenlijke crediteuren, omdat zo een gecontroleerde afwikkeling van de bedrijfsvoering kan plaatsvinden. Gelet op de relatief korte periode om tot aanbieding van een akkoord te komen en het voorkomen van faillissementskosten en het salaris van de curator lijkt dit een redelijke oplossing.

Wilt u weten of een traject met als basis de WHOA voor u een optie is?

Neem dan contact op met één van onze WHOA-specialisten.

Dit artikel is geschreven door

Bas Besseling

Partner, lid dagelijks bestuur